Arne Sierens toneelschrijvers / playwrights
Arne Sierens, geboren op 15 augustus 1959, is een Gents theatermaker, regisseur en auteur van theaterteksten, operalibretto's en liederencycli. Na een opleiding voor regie aan het RITCS te Brussel stichtte hij in 1982 het theatergezelschap 'De sluipende armoede'. Voor zijn creatie De soldaat-facteur en Rachel (1986) kreeg hij in 1989 de Prijs van de Vlaamse provincies. In 1990 brak hij door met Mouchette, waarmee hij de prestigieuze Nederlands-Vlaamse Toneelschrijfprijs won. De befaamde Blauwe Maandag Compagnie voerde zijn stuk Boste (1992) op. Hiervoor kreeg hij in 1994 de driejaarlijkse Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor toneelliteratuur. Zijn binding met de mens als kunstenaar werd bekroond met de Louis Paul Boonprijs in 1998. Onder meer dankzij twee opvallende theatervoorstellingen in 1998 van Sierens, De broers Geboers en Mijn Blackie, werd Het Nieuwpoorttheater in 1999 gelauwerd met de Océ Podiumprijs. Voor een volledig overzicht van zijn werken, surf naar de website van Arne Sierens.
Juryrapport
Arne Sierens (1959) groeide op in de arbeiderswijk “Brugse Poort” te Gent en studeerde aan het RITS te Brussel. Hij werkte als huisauteur onder meer bij De sluipende Armoede, Oud Huis Stekelbees en de Blauwe Maandag Compagnie. Hij werkte samen met choreograaf Alain Platel, leidde enkele jaren het DAS-theater te Gent (Dehollander, Ampe, Sierens), en richtte onlangs een nieuw gezelschap op: Cie Cecilia. Hij noemt zichzelf liever geen auteur, maar wel een “theatermaker”. De motor van zijn theater is de emotie, niet het intellectualisme.
Internationaal behaalde bij een uitgesproken succes met onder meer “Bernadetje”, “Allemaal Indiaan” en “Maria eeuwigdurende bijstand/Marie éternelle consolation”. Hij werd reeds meermaals gelauwerd: zo kreeg hij in 1994 de prijs van de Vlaamse Gemeenschap (de vroegere “Staatsprijs”) en in 1998 de Louis Paul Boonprijs voor zijn gehele oeuvre.
Bij zijn eerste theaterteksten was het epische element sterk aanwezig, bij De soldaat-facteur en Rachel en Los Muertitos/Onze lieve Doden (1988) zelfs als simultaan vertelling. Met Mouchette/Colette (1990) tracht hij verteltheater en dialoogtheater met elkaar te combineren. Aanvankelijk had zijn theater nog een epische structuur, maar geleidelijk aan geraakten dialoog en vertelling op de achtergrond, en ging hij een nieuwe manier van schrijven ontwikkelen. Een aantal stukken (of noem ze liever: scenario’s) ontstonden bij de Blauwe Maandag Compagnie, waar Sierens een geestesgenoot vond in de persoon van regisseur en spelbegeleider Johan Dehollander. Zo werd in Dozen (1993) het door de spelers en medewerkers aangebrachte materiaal door Sierens gemonteerd tot een montage van uiteenlopende maar toch verwante teksten. Ook De Drumleraar en Juffrouw Tania (1994) ontstonden in de artistiek vruchtbare schoot van de Blauwe Maandag Compagnie.
In 1994 ging Sierens samenwerken met de choreograaf Alain Platel, wat resulteerde in een nieuw soorteigenzinnig theater, met een mengeling van dans en toneel, beeld en geluid, gebeurtenis en actie. Na Moeder en Kind (1994) volgden Bernadetje (1996) dat zich afspeelde in de botsautootjes waarvoor een echte kermiskraam op de scène werd gemonteerd, Allemaal Indiaan (1999) dat gespeeld werd in twee op de scène nagebouwde familiewoningen, en Niet alle Marokkanen zijn dieven (2001) dat gesitueerd is in de kleedkamer van een boksclub. De vertelstructuur is hier volledig verdwenen. Er worden nog wel verhalen verteld door de personages, maar deze schijnen totaal los van elkaar te staan. Althans schijnbaar. Want na de voorstelling gezien te hebben, vallen de stukjes van de puzzel toch in elkaar, en vormen ze een weliswaar chaotisch, maar erg herkenbaar levensbeeld. De broers Geboers (1998) en Mijn Blackie (1998) zijn dan weer ontstaan van achter de schrijftafel. Maar zijn recente stukken zoals Niet alle Marokkanen zijn Dieven (2001, in samenwerking met Alain Platel), en Martino (2004, over een snackbar in de Gentse uitgaansbuurt) ontstonden weer grotendeels “op de werkvloer”.
De laatste decennia is Arne Sierens waarschijnlijk de meest productieve theaterauteur van Vlaanderen. Hoewel hij over Vlaamse mensen en toestanden schrijft in een echt Vlaams (meer specifiek Gents) idioom, worden zijn teksten ook in Nederland gespeeld en - in vertaling - in diverse Europese landen. Opvallend is het succes dat hij met Maria eeuwigdurende bijstand (2004) behaalde op het Festival te Avignon in 2005, waar het in het Frans werd gespeeld onder de titel Marie éternelle consolation.
Maria eeuwigdurende bijstand: Op een dag komt Mimi in tutu binnenvallen bij Michel, een onderhoudsman die ergens in de kelders van een shoppingcenter verblijf houdt. Mimi heeft blijkbaar vroeger in een circus gewerkt, en is nu cliniclown geworden. Ze is op zoek naar haar vroegere partner de dompteur Gabriël, die in de kelder ook een onderkomen heeft gevonden. Het zijn drie figuren die aan de rand van de maatschappij leven, die in hun leven té weinig houvast hebben, op zoek zijn naar wat nestwarmte, en die een beetje steun zoeken bij elkaar. Alle drie hebben ze grote problemen gekend, en kennen ze die nog. Ze klampen zich aan elkaar vast, bestrijden en helpen elkaar. En Mimi is zoals de Moeder Gods: vol mededogen.
Het stuk is door en door Vlaams, of nog meer precies: door en door Gents. Toch zijn de alledaagse dialogen niet zomaar “uit het leven gegrepen”, maar een paradigma voor de authentieke, veelal miserabele wereld van de ‘kleine man’. Sierens hanteert op een uitstekende wijze de anekdotiek, om naar het essentiële of het universele te graven. Met stelligheid beweert Sierens dat hij niet met volkstheater bezig is, alle anekdotiek poogt te vermijden en niet in het Gents dialect wil schrijven. Wat hij uiteindelijk allemaal beslist toch wél doet, zij het niet om het volkstheater, om de anekdotiek of om het dialect. Wel omdat het middelen zijn om naar de essentie te graven. Omdat het middelen zijn tot uitzuivering en verdieping.
De auteur zegt zelf over zijn werk dat hij géén “tranche de vie” serveert. Volgens hem gaan zijn stukken over het totale leven. Hij geeft in zijn teksten inderdaad niet één stuk van dat leven maar diverse kleine stukjes, die in elkaar passen als een puzzel. En die uiteindelijk een intrigerend en pakkend beeld geven van “de gewone mens”, die dagelijks het gevecht moet aangaan om het armzalig bestaan.
Of Arne Sierens met Hugo Claus of met Louis Paul Boon mag vergeleken worden (zoals enkele commentatoren dat graag doen) laten we nog even in het midden. Wél doemt er in zijn werk eenzelfde boeiende achtergrond op: een authentieke, een volkse, een Vlaamse. Een wereld vol met kleine, dorpse, kleinsteedse of provinciale Vlaamse anecdotiek, die Sierens (net zoals zijn illustere voorgangers) echter zo weet te draaien en te keren, dat hij er verrassend universeel gaat uitzien.
Toon Brouwers, namens de jury