J.C. Bongaerts milieu-economie / environmental economics
Op 5 juli 1996 sprak Jan Bongaerts een inaugurele rede ‘milieubelasting: alleen maar interessant voor een academisch debat?’ uit bij de aanvaarding van het ambt voor bijzonder hoogleraar in de milieu-economie.
Centraal in deze oratie staat de vraag waarom milieuheffingen, milieubelastingen en ecologische belastinghervormingen, ondanks hun welbekende en vaak door economen naar voren gebrachte voordelen, als milieuinstrumenten zo weinig populariteit genieten. Geen enkel land heeft namelijk op dit moment een fiscaal stelsel waarbij de inkomsten van de overheid voor het grootste gedeelte voortvloeien uit de eerder genoemde heffingen en belastingen. Veeleer blijkt er in diverse landen een voorkeur te bestaan voor andere waaronder convenanten.
Ter verklaring van deze dalende populariteit van ecotaxen, wordt in de oratie zowel vanuit de theorie als vanuit de praktijk een analyse van dit type milieubeleidsinstrument gemaakt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen milieubelastingen, die louter een fiscaal doel dienen, en milieuheffingen waarbij het milieudoel voorop staat. Vanuit de fiscaal economische en micro-economische theorie kunnen een aantal verklaringen worden gegeven voor het feit dat milieubelastingen minder interessant (kunnen) zijn voor betrokken actoren (waaronder betrokken ondernemingen en industrieën). Zo leggen belastingen beslag op het vermogen op het inkomen van de particuliere sector, zonder dat duidelijk is hoe de financiële middelen door de overheid zullen worden aangewend. Bovendien zijn belastingen, vanwege hun specifieke doel, niet geschikt om beoogde milieudoelen, zoals bepaalde milieuverbeteringen, te bereiken. Daarbij komt nog dat milieubelastingen ook tot verschuivingen van milieuproblemen kunnen leiden. Ondernemingen kunnen bijvoorbeeld besluiten hun activiteiten naar elders te verplaatsen. Als gevolg van deze verschuivingen wordt het milieuprobleem niet opgelost, maar ontstaan wel nieuwe problemen in het desbetreffende land. De verschuiving naar elders kan onder meer werkloosheid tot gevolg hebben. Ook ondernemingen die niet naar elders uitwijken, kunnen nadelige gevolgen ondervinden van de introductie van milieubelastingen. Terugdringing van het milieuprobleem kan namelijk gepaard gaan met inkrimping van de branche en markt.
Bovengenoemde nadelen moeten worden afgewogen tegen de mogelijke voordelen van milieubelastingen. Voordelen zijn met name gerelateerd aan de mogelijkheid om de opbrengsten uit belastingen voor milieudoeleinden aan te wenden en aan de mogelijke stimulans die uitgaat op milieu-innovaties. Als dergelijke innovaties echter alleen kunnen worden gerealiseerd via een afbouw van de werkgelegenheid in een bepaalde branche en een toename van de werkgelefgenheid elders, ontstaan er aanpassings- en overgangseffecten. In de oratie wordt aangegeven dat dergelijke effecten kunnen worden vermeden als ecologische herstructureringen binnen de betrokken branche worden gerealiseerd. In dergelijke gevallen kunnen milieuconvenanten worden vervangen.
Ter verklaring van het feit dat ecotaxen in populariteit afnemen, wordt in de oratie aan de hand van een aantal voorbeelden omtrent milieuvervuilende activiteiten geïllustreerd dat ecologische belastingen, vooral met betrekking tot hun doelgerichte werking in de praktijk, niet altijd gunstig worden beoordeeld. Voorbeelden betreffen de belastingen die worden opgelegd ter internationalisering van de externe effecten van het huidige wegverkeer (files, milieu- en gezondheidsschade) en het energiegebruik. Een derde voorbeeeld betreft de mate waarin ecotaxen technologische ontwikkelingen stimuleren.
Een analyse van de belastingen met betrekking tot het wegverkeer laat zien dat de benzine-belastingopbrengst, in vergelijking tot de externe kosten die worden veroorzaakt door dit verkeer, in praktijk gering is. Ook de effectiviteit van ecologische belastingen op energie is zeer bescheiden. Bovendien blijkt uit de praktijk dat ecologische belastingen met name dan pas een prikkel tot een overstap op nieuwe technologieën geven, wanneer deze technologieën het stadium van innovatie hebben bereikt. Als de betrokken technologieën echter nog moeten worden ontwikkeld, dan is dat veeleer een zaak van technologie dan van fiscaal beleid. Ecologische belastingen geven in dit geval een duidelijk signaal.
Gegeven de verklaringen voor een dalende populariteit van ecotaxen, kan de vraag gesteld worden hoe eeen zinvol debat omtrent de milieuverbeternde effecten van milieubelastingen in de toekomst dient te worden voortgezet. Afgezien van het feit dat economen in de toekomst in grotere mate met de praktische mogelijkheden rekening zouden moeten houden, dienen volgens Jan Bongaerts nog drie andere elementen een plaats in dit debat te krijgen. In de eerste plaats dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen fiscale doeleinden en ecologische doeleinden van ecotaxen. Ten tweede dient het onderzoek naar de ecologische functionaliteit van milieubelastingen te worden vernieuwd. In de derde plaats is onderzoek naar de maatschappelijke positie van milieubelastingen dringend noodzakelijk. Dit betreft dan vraagstukken als de mate waarin milieubelastingen vanuit maatschappelijk oogpunt als een straf worden opgevat en de mate waarin de wetgever voldoende geïnformeerd is over de ecologische effectiviteit van het uitgavenbeleid.
In zijn zeer praktische visie op ecotaxen concludeert Jan Bongaers dan ook dat een vernieuwende kijk op milieubelastingen en milieuheffingen wenselijk is. De ecologsiche effectiviteit van ecotaxen, de kosten en baten met betrekking tot andere instrumenten van milieubeleid, de verdelingseffecten en de maatschappelijke graad van aanvaardbaarheid zouden hierbij centraal moeten staan. het is te hopen dat deze vernieuwende kijk op ecotaxen dan ook snel gestalte zal krijgen in de genoemde gebieden van onderzoek.
(Aggie Paulus, ‘Oratie Jan Bongaerts’, in: Magazine Eforum, rubriek Nieuws van de Fdewb, 1999, p 38)