Stichting Edmond Hustinx
Edmond Hustinx foundation

Wiebe Bijker wetenschap / science



Op de 25e Dies Natalis van de Universiteit Maastricht (8 januari 2009) was het podium gereserveerd voor een meer gevestigde onderzoeker waar de Universiteit Maastricht trots op is: prof. dr. ir. Wiebe Bijker, hoogleraar Techniek en Samenleving aan de Faculteit der Cultuur- en Maatschappijwetenschappen. De titel van zijn lezing was: ‘Vulnerability in Technological Cultures’. Welke tips heeft hij voor jonge talentvolle onderzoekers en wat heeft hem in zijn onderzoekscarrière het meest geholpen?

Op het moment van het ‘interview’ zit Wiebe Bijker in Gujarat, India. Hij werkt daar met een groep van vijftien Indiase onderzoekers en activisten aan een manifest voor wetenschap en technologie in de 21e eeuw. “We werken”, emailt hij, “bewust op een symbolisch belangrijke plaats: niet ver van de Sabarmati ashram, waar Gandhi zijn zoutmars begon die het hoogtepunt van de onafhankelijkheidsstrijd tegen de Engelsen was, en in de Bhasha Academy waarin kennis, kunst en technologie van de adivasi (of ‘tribals’) worden ontwikkeld en onderwezen. Het manifest wil oproepen tot een eigen Indiase stijl van wetenschap- en technologiebeleid, onafhankelijk van westerse normen.”

Waaraan herken je goede onderzoekers? 
“Ik denk dat je goede onderzoekers allereerst aan hun houding herkent: nieuwsgierig, niet bang. Dan aan hun stijl van werken: beetje eigenwijs, maar toch flexibel; kritisch maar ook reflexief; en bereid om voor heel verschillende klussen de handen uit de mouwen te steken-soms moet er ook gewoon stug doorgeploeterd worden, het is lang niet allemaal briljant denkwerk. Om mijn Indiase collega’s te citeren, je moet iets van alle vier goden hebben: van Rama het doelgerichte en de visie, van Sida het alleen maar mooi zijn, van Laxman het vragende en twijfelende, en Hanuman “gets things done.”

En tenslotte natuurlijk een hele reeks van vaardigheden-maar dan bedoel ik niet laboratoriumwerk, statistische analyse, archiefonderzoek of interviewen: dat kan iedereen leren. Ik bedoel vaardigheden als het combineren van empirie en theorie, het maken van niveauwisselingen (zoals van micro casestudies naar grote maatschappelijke vragen), het combineren van kwantitatieve en kwalitatieve methodes, uit elkaar peuteren (analyse) en aan elkaar knopen (synthese), goed uitleggen en presenteren, goed luisteren (naar collega’s, maatschappelijke ontwikkelingen), en natuurlijk om dit alles te overleven: plannen en (tijd)management.”

Bezit u deze eigenschappen zelf ook allemaal, of heeft u wat dat betreft nog iets te wensen? 
“Van alles heb ik wel een beetje, maar bij lange na niet genoeg om het allemaal zo goed te laten gaan als ik wel eens droom. Concreet hoop ik van mijn collega’s bij de M-VKS (Maastricht Virtual Knowledge Studio) meer te leren over heel nieuwe vormen van onderzoek die nu mogelijk worden door digitalisering van bronnen, samenwerken met andere onderzoekers, analyse en presentatie van resultaten. Vroeger zou je dat “het combineren van kwantitatieve en kwalitatieve methodes” noemen, maar waar zij aan werken gaat veel verder en lijkt onvoorziene en spannende gevolgen te hebben. Als je, bijvoorbeeld, een digitale biografie van Maastricht gaat maken, kun je misschien inwoners van Maastricht verhalen, herinneringen, documenten, (foto’s van) gebruiksvoorwerpen laten bijdragen. Zij worden daarmee medehistorici en de geschiedenis van de stad wordt een heel andere dan tot nu toe gebruikelijk.

Ik zit op het moment van dit interview in Gujarat, India. De Indiase regering wilde de verschillende kleine musea van zogenaamde ‘tribal cultures’ opheffen: te weinig bezoekers, te duur in onderhoud, en die culturen en talen zijn toch aan het uitsterven. De Bhasha Academy werd opgericht door Ganesh Devy, die daarvoor in 2003 de Prins Clausprijs kreeg. Zij hebben nu een virtueel museum gemaakt waaraan de ‘reële’ musea bijdragen. Maar dat virtuele museum maakt een aantal manieren van kijken en beleven mogelijk die wat toevoegen aan de ‘toeleverende’ musea. De belangstelling voor de talen en de cultuur van de ‘adivasi’ (of ‘tribals’) is nu voor het eerste weer aan het toenemen. Meer adivasi leren lezen en schrijven; er ontstaat nieuwe literatuur kunst. Dat komt natuurlik niet allemaal door dat virtuele museum, maar het vormt wel een heel organisch onderdeel van het werk van de Bhasha Academy.”

Wie of wat heeft u vooral gevormd tot de onderzoeker die u nu bent? 
“Toeval en geluk. Ik was natuurkundeleraar en vond dat een prachtbaan. Maar het leerlingenaantal daalde en ik moest eruit. Toen kon ik via een aantal tussenstappen in een onderzoeksproject terecht: techniekgeschiedenis. Vervolgens heb ik geluk gehad: met collega’s, met internationale samenwerking, met een wetenschappelijk idee dat precies op het goede moment kwam om in vruchtbare aarde te vallen.”

Is er in uw onderzoekscarrière een keerpunt aan te wijzen, wanneer u dacht: nu gaat het de goede kant op? 
“Ik vond het erg leuk om onderzoek te doen na die leraarsbaan, maar zou het geen enkel probleem gevonden hebben om weer terug voor de klas te gaan. Dat heb ik lange tijd ook als serieuze mogelijkheid in mijn achterhoofd gehouden. Misschien dat ik daardoor ook meer risico durfde nemen, zo van: ‘We zien wel waar het schip strandt, maar dit is in elk geval de moeite waard om eens te proberen.’

Heel concreet herinner ik me een van mijn allereerste buitenlandse presentaties, in Parijs, waar een aantal grootheden uit mijn vakgebied zou zijn. Normaal gesproken had ik behoorlijk zenuwachtig moeten zijn; ik herinner me precies dat ik vlak voor ik op moest dacht: ‘Kom op jongen, je kunt zo weer een school vinden als het nu de mist in gaat.’

Er is dus niet een keerpunt ‘de goede kant op’ aan te wijzen; wel een moment waarop ik definitief voor het nieuwe pad gekozen heb. Dat was toen ik de uitnodiging van Gerard de Vries om naar Maastricht te komen aanvaardde.

Dat ik hier nog steeds zit heeft vooral te maken met de kwaliteit van de faculteit: vooral de mensen, maar ook de manier van besturen en werken. De UM heeft prettig korte lijnen, ik heb graag en makkelijk contact met collega’s in andere faculteiten, en met het College van bestuur en het Bureau der universiteit. En ik ben en blijf een vervent aanhanger van Probleemgestuurd Onderwijs en probleem gestuurd onderzoek.””

Was het ambt van hoogleraar een droom waar u bewust naartoe hebt gewerkt, of is dat anders gelopen? 
“Nee, ik heb er zeker niet bewust naartoe gewerkt. Mijn vader was hoogleraar, zodat ik een redelijk goed beeld had wat het inhield en er niet bepaalde romantische ideeën bij had. Het hoogleraarschap maakt een aantal dingen mogelijk waar ik erg blij mee ben: aio’s begeleiden, het ontwikkelen van onderwijs en onderzoek binnen en buiten de faculteit, het vanuit de academie bijdragen aan de aanpak van maatschappelijke vraagstukken. Maar eigenlijk gebeurt dat allemaal ook door collega’s die niet hoogleraar zijn-als prof ben je alleen wat zichtbaarder, en wordt het (terecht) ook van je verwacht.”

Hebt u tips voor jonge onderzoekers die het hoogleraarschap ambiëren? 
“Het niet ambiëren. Ambieer een goede onderzoeker en een goede docent te worden, geniet daarvan, en zie maar wat er op je weg komt. Als je goed bent wordt je vanzelf gevraagd voor inhoudelijk interessante zaken. En misschien kom je een hoogleraarschap tegen dat bij je past; dan is dat natuurlijk prima. Maar als ik mensen hoor zeggen; ‘Ik wil later hoogleraar worden’, dan denk ik: je hebt niet echt begrepen waar het om gaat.”